Geplaatst op woensdag 29 september 2004 @ 21:41 , 1594 keer bekeken
Sinds de instelling van het ambt in 1825 heeft Hilversum zeventien burgemeesters gehad. Vanaf 1851 kiest de bevolking de gemeenteraadsleden. De raad kiest op zijn beurt de wethouders die samen met de burgemeester het dagelijks bestuur, het college van Burgemeester en Wethouders vormen. Maar na anderhalve eeuw is de weg om burgemeester te worden nog steeds dezelfde als voor 1851: via een koninklijk besluit.
Hilversum heeft in de negentiende en twintigste eeuw enkele burgemeesters gehad die uit de kring van plaatselijke bestuurders voortkwamen (J.C. Gülcher, mr. P.J. Reymer). Maar de meesten kwamen van elders. Velen sloten hier een bestuurlijke carrière af. Een halve eeuw lang, van 1873 tot 1922, kwamen de burgemeesters van Hilversum uit liberale kring (J.E.C. Schook, J.C. Gülcher en mr. dr. M.S. Koster). Daarvoor (W. de Wit Gzn.) en daarna (mr. P.J. Reymer, J.M.J.H. Lambooy en mr. J.A.G.M. van Hellenberg Hubar) was het burgemeestersambt in handen van leden van de Rooms-Katholieke Staatspartij. Ook de oorlogsburgemeesters mr. dr. K.L.C.M.I. baron de Wijkerslooth de Weerdesteyn en jhr. mr. E.J.B.M. von Bönninghausen waren rooms-katholiek, maar zij waren niet lid van een democratisch ingestelde partij.
Vanaf het midden van de twintigste eeuw was het burgemeesterschap van Hilversum tientallen jaren lang weggelegd voor iemand uit de Anti-Revolutionaire Partij, na 1980 - toen deze partij samensmolt met CHU en KVP - uit de ARP-bloedgroep van het CDA (J.J.G. Boot, dr. P.J. Platteel, mr. W.R. van der Sluis en J.G. Kraaijeveld-Wouters). Aan dit gebruik kwam een eind onder het eerste 'paarse' kabinet-Kok, toen eind 1997 de D66'er E.C. Bakker, tot dan wethouder in Amsterdam, benoemd werd tot opvolger van mevrouw Kraaijeveld.
Van de burgemeesters die na De Wit kwamen, zijn enkelen nog steeds bekend, vooral doordat een straat of laan naar hen is genoemd.
Bernardus Andriessen, geboren in 1782, werd in 1816 schout in Hilversum. In 1925 werd in Nederland het ambt van burgemeester ingesteld en Andriessen werd de eerste burgemeester van Hilversum. Hij bleef dit tot 1850. Dit schilderij is gemaakt door Rienk Jelgerhuis.
De eerste burgemeester van Hilversum was B. Andriessen, die daarvoor (vanaf 1816) in Hilversum een vergelijkbare functie, die van schout, had vervuld. (Andriessen woonde op de hoek van de Kerkstraat en de tegenwoordige Schoutenstraat. Deze laatste straat is naar zijn ambt genoemd. Omdat zijn naam daarin niet tot uitdrukking kwam, is later een zijstraat van de Albertus Perkstraat Burgemeester Andriessenstraat genoemd).
Als opvolger van de eerste burgemeester kwam op 3 april 1850 W. de Wit Gzn. Hij hanteerde als eerste de voorzittershamer in een gekozen gemeenteraad. Na tien jaren vroeg hij aan de Koning ontslag 'uit hoofde van gevorderde jaren'. Dit werd verleend per 1 januari 1861.
Zijn opvolger, J. Alberti, burgemeester van 13 maart 1861 tot 21 september 1873, heeft weinig sporen nagelaten in Hilversum. J.E.C. Schook (leefde van 1821 tot 1909, was burgemeester van 2 december 1873 tot 1 mei 1898) publiceerde in 1895 het boekje 'Een stukje dorpsgeschiedenis van Hilversum 1766 - 1882' dat de tekst bevatte die hij dertien jaar eerder had uitgesproken bij de opening van het verbouwde raadhuis op de Kerkbrink.
J.C. Gülcher (leefde van 1851 tot 1933, was burgemeester van 10 juni 1898 tot 1 oktober 1915) kwam voort uit de Hilversumse bevolking. Hij was van 1887 af raadslid en van 1889 ook wethouder geweest voordat hij tot burgemeester werd benoemd.
Mr. Paul J. Reymer (burgemeester van 6 maart 1922 tot 10 augustus 1929), geboren op 11 april 1882 in Renkum, was sinds 1910 advocaat in Hilversum. Van 1914 was hij raadslid en wethouder (Sociale Zaken) geweest, sinds 1918 ook Tweede-Kamerlid. De benoeming tot burgemeester stemde het Nieuwsblad Vooruit niet vrolijk: 'Mr. Reymer heeft het er in zijn wethouderschap nu juist niet op aangelegd zijn politieke tegenstanders voor zich in te nemen. Herhaaldelijk heeft hij getracht een zaak te winnen door zijn tegenstanders belachelijk te maken of minder serieus te behandelen". Reymer zag kans met zijn toespraak bij de installatie alle argwaan weg te nemen. Hetzelfde blad was daags na de installatie ronduit enthousiast.
Na zijn vertrek uit Hilversum werd hij minister van Waterstaat. In deze functie nam hij in mei 1930 het 'Omroepbesluit' waarbij de 'algemene' AVRO en de NCRV, de KRO en de VARA gelijke rechten kregen. Daarmee legde hij de grondslag voor het Nederlandse omroepbestel dat tot na 2000 zou standhouden. In een extra uitgave van De Omroepgids huldigde de NCRV de oud-burgemeester van Hilversum als 'de man die ons recht deed'.
J.M.J.H. Lambooy (leefde van 1874 tot 1942, was burgemeester van 21 oktober 1929 tot 1 januari 1940) was een in Maastricht geboren militair van rooms-katholieken huize. Op 4 augustus 1925 verliet hij als majoor der infanterie de landmacht om de volgende dag minister van Oorlog en Marine in het kabinet-Colijn te worden. Direct nadat het ministerschap achter de rug was, werd hij benoemd tot burgemeester van Hilversum, door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken mr. Chr.J.M. Ruijs de Beerenbrouck gekenschetst als 'het neusje van de zalm'. Van hem werd gezegd dat hij uitmuntte door zijn warme medeleven met mensen uit alle lagen van de bevolking, zijn strikte rechtvaardigheid en onpartijdigheid.
Mr. dr. K.L.C.M.I. baron de Wijkerslooth de Weerdesteyn, met wie Hilversum de oorlog inging, was op 1 februari 1940 tot burgemeester benoemd. Hij zei rechtstreeks af te stammen van Willem de Zwijger en was ervan overtuigd dat niet Duitsland de grote vijand was, maar Engeland dat streefde naar wereldheerschappij. Het oude democratische systeem had volgens hem afgedaan. De nieuwe Duitse orde was goed, meende hij. In een toespraak voor de Hilversumse draadomroep noemde hij Adolf Hitler een genie. Het lijkt achteraf opmerkelijk dat het kabinet-De Geer iemand met dergelijke opvattingen het ambt van burgemeester in een middelgrote gemeente toevertrouwde. Maar met die ideeën kwam hij pas vanaf juni 1940 voor de draad.
De Wijkerslooth richtte kort na het begin van de Duitse bezetting een partij op, De Nationale Eenheid, nam ontslag als burgemeester en liet op 6 juli 1940 in een pamflet (oplage: 400.000 exemplaren) weten dat hij de leiding van het Nederlandse volk op zich had genomen. Zijn proclamatie las hij aan de verbijsterde gemeenteraad voor waarna hij het Wilhelmus zong en naar Maastricht vertrok om niet meer terug te komen. Tot zijn diepe teleurstelling erkende evenwel vrijwel niemand hem als leider (hij kreeg uit heel Nederland niet meer dan vijfhonderd steunbetuigingen) en niemand meldde zich aan als lid van zijn partij. Bovendien hoorde hij in Maastricht dat zijn verloofde de relatie had verbroken. Hij meldde zich toen maar aan als lid van de NSB, voegde zich in 1942 bij de SS en vertrok naar het 'oostfront' om met de Duitsers tegen de Russen te vechten. Formeel eindigde zijn burgemeesterschap op 11 juli 1940.
De rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, dr. Arthur Seyss-Inquart, benoemde op 16 september 1940 jhr. mr. E.J.B.M. von Bönninghausen tot burgemeester van Hilversum. De ongetrouwde Von Bönninghausen (geboren 26 juli 1900) was advocaat in Enschede en Eerste-Kamerlid voor de NSB. In een interview, gepubliceerd in De Telegraaf van 27 september 1940, zei hij onder andere: "Het Nederlandsche volk gaat eindelijk leeren, dat het een eenheid vormt en moet vormen. Aan die eenheid wil ik in Hilversum al mijn krachten geven". Het benoemingsbesluit was in het Duits. Von Bönninghausen werd op 30 september in Amsterdam beëdigd. Het Departement van Binnenlandse Zaken deelde dit achteraf in een kort briefje aan de Hilversumse raad mee. De benoeming ging in op 1 oktober 1940. Lang hield hij het in Hilversum niet uit: tot 13 december 1943. Toen werd hij burgemeester van Tubbergen. Daar volgde hij zijn broer Egon L.M.T.J. von Bönninghausen op. Deze was geruime tijd tevoren aan het front in Rusland gestorven. Sindsdien was de burgemeester meer in Overijssel dan in Hilversum, naar hij meldde om de zaken van zijn broer af te handelen. Op 24 november 1943 schreef hij een kwaad briefje aan de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken: "Door dezen verzoek ik u mij per ommegaand mee te delen welke zaken, het bestuur van Hilversum betreffende, in den vervolge rechtstreeks door u met mijn ambtenaren achter mijn rug om behandeld zullen worden en welke op de hiërarchische weg met mij". Hij voegt eraan toe dat hij al acht maanden eerder om ontslag heeft gevraagd. "Het ware juister geweest dit ontslag te bevorderen, dan mijn gezag hier op slinksche wijze te ondermijnen en mij hier onmogelijk te maken". Bij zijn vertrek wenste hij van slechts weinigen persoonlijk afscheid te nemen. Wel van de Wehrmachtsbefehlhaber in den Niederlanden die op het raadhuis in Hilversum zetelde. Op 16 december 1943 betaalde hij aan de gemeente Hilversum ƒ 3,40 terug voor de 'door mij overgenomen vloeilegger van mijn bureau".
Het naoorlogse gemeentebestuur was niet tevreden met deze terugbetaling. Het wilde meer. Op 18 november 1946 vroegen B. en W. aan een notaris in Tubbergen uitgaven terug te vorderen die Von Bönninghausen had gedaan en die niet in het belang van de gemeente waren. Het ging om het salaris van de NSB'er H. Stein, die zonder voorkennis van de directeur van Publieke Werken was benoemd tot opzichter publieke werken. "De benoemde, die voorts nog lid was van de Waffen-SS, was niet terzake kundig en voor het bekleden van het ambt van opzichter volkomen ongeschikt". Ook de benoeming - zonder overleg met diensthoofden - van een zekere W.A. van der Sluis bij de plantsoenendienst en van iemand van de Waffen-SS bij het abattoir waren 'een volkomen mislukking'.
De NSB'er G.J.H. Fijn, eerder burgemeester van Egmond aan Zee en Egmond Binnen en tijdelijk ook van Bergen aan Zee, was burgemeester van Hilversum van 13 december 1943 tot 6 mei 1945. Voor zijn installatie op 12 februari 1944 kreeg hij 8 bonnen, elk voor één rantsoen koffiesurrogaat, 8 bonnen elk voor één rantsoen taptemelk en 4 bonnen, elk voor een halve portie suiker. "Tot mijn spijt is het mij niet mogelijk U hiervoor ook nog broodrantsoenen te verstrekken", schreef de directeur van het Centraal Distributiekantoor hem.
Fijn vroeg 'de majoor-commandant van politie' Gooiland - het gebouw waar het gemeentebestuur zetelde sinds de Wehrmacht het raadhuis had gevorderd - nauwkeurig te inspecteren; ook de ruimten boven en onder de plaats waar de installatie zou plaatshebben "gezien de aanwezigheid van vele vooraanstaande gezagsdragers, de huidige omstandigheden en de aanslagen elders in den lande gepleegd".
B.H. Bakker, voor de oorlog wethouder, trad van 7 mei 1945 tot 31 maart 1946 op als waarnemend burgemeester. Hij was architect (onder andere bouwer van de kerk van de Nederlandse Protestanten Bond aan de Tesselschadelaan die in 2000 op de nominatie stond afgebroken te worden).
De eerste naoorlogse burgemeester, mr. J.A.G.M. van Hellenberg Hubar (geboren op 11 augustus 1896 in Tilburg) werd benoemd per 1 april 1946 en bleef in functie tot zijn plotselinge overlijden op 4 juni 1951. Hij was van 1923 tot 1933 raadslid en wethouder, vanaf 1934 burgemeester in Rijswijk geweest. Hij was ook van 1929 tot 1934 lid van de Tweede Kamer. Aan het begin van de oorlog hadden de Duitsers hem ontslagen als burgemeester van Rijswijk, maar direct na de oorlog was hij terug in het ambt. Hij was lid van de R.K. Staatspartij en onder andere bestuurslid van de KRO. Hij is de laatste burgemeester geweest naar wie een Hilversumse laan is genoemd.
Zijn plotselinge overlijden schokte velen. Op 4 juni 1951 had hij nog een koninklijke onderscheiding uitgereikt en in Amsterdam een vergadering van het Goois Natuurreservaat bijgewoond. 's Avonds kwam zijn einde. In de rouwbijeenkomsten kreeg vooral zijn grote belangstelling voor het verenigingsleven aandacht. Hij was lid, erevoorzitter of beschermheer van niet minder dan twintig organisaties.
Burgemeester Boot
J.J.G. Boot (geboren 12 december 1902; burgemeester van Hilversum van 1 oktober 1951 tot 1 januari 1968) was al op z'n 28e verjaardag burgemeester van Winsum geworden. Later was hij achtereenvolgens burgemeester van Wisch en Terborg, van Ede en van Hilversum. Boot heeft zijn ervaringen uit de oorlogsjaren vastgelegd in het boek 'Burgemeester in bezettingstijd'. Daarin vertelt hij dat Hilversum al in 1940 onder zijn aandacht is gebracht: de secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken dr. K.J. Frederiks adviseerde hem met de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland te gaan spreken over de vacature-Hilversum. Het lokte hem niet aan: in Wisch is het 'heerlijk burgemeesteren' en "Hilversum heeft weinig karakter. Een forensengemeente. Een duiventil. In- en uitvliegend".
De praktijk bleek mee te vallen. "We hebben hier een leuke burgerij. Ik heb prachtige contacten gelegd", zei hij in een afscheidsinterview in Wij in Hilversum van januari 1968.
"Midden onder de mensen heb ik geleefd: weten wat de mensen denken, hun beweegredenen doorgronden, dat is mijn lust en mijn leven... Ik mag met voldoening zeggen dat in de Hilversumse raad op hoog niveau wordt gedebatteerd. We hebben hier een gemeenteraad met stijl". En verder: "Ons college streeft naar eenheid... men moet een gemeente realistisch besturen. In dit college weet men genuanceerd te denken. Het streven is de antithese die er dikwijls is, om te buigen naar een door allen verantwoorde synthese".
Dr. P.J. Platteel (geboren 14 augustus 1911, burgemeester van 16 mei 1968 tot 1 september 1976) was voor de oorlog opgeleid voor de Indische bestuursdienst. Na de oorlog was hij onder andere directeur van de sociale dienst van de gemeente Den Haag geweest. Op 1 mei 1958 werd hij gouverneur van het enige stukje van Indonesië dat toen nog door Nederlanders bestuurd werd en dat werd aangeduid als Nederlands Nieuw-Guinea. Toen ook dit gebied aan Jakarta werd overgedragen, moest Platteel daar op 22 september 1962 vertrekken. In hetzelfde jaar werd hij burgemeester van Ede, daarna van Hilversum.
Burgemeester W.R. van der Sluis en zijn opvolgster, burgemeester J.G. Kraaijeveld-Wouters.
Mr. W.R. van der Sluis (burgemeester van 16 maart 1977 tot zijn overlijden op 25 mei 1988) was de eerste professionele secretaris van de Anti-Revolutionaire Partij geweest. Hij trok voor heel wat spreekbeurten het land in. "Nederland bij nacht ken ik nu wel", zei hij bij het afscheid uit deze functie. Hij was tien jaar lid van Gedeputeerde Staten van Utrecht geweest voordat zijn benoeming in Hilversum afkwam. Hij vond de maatschappij verkild en het ergerde hem wanneer een afstand leek te ontstaan tussen burgerij en gemeentebestuur. Hij vertelde eens dat hij in zijn Hilversumse tijd meer dan tweehonderd toespraken per jaar hield. Hij wilde zich niet bemoeien met de inhoud van de portefeuilles van de wethouders, maar vond het wel zijn taak dat alles gesmeerd liep. Daarin slaagde hij: in zijn elf jaren zijn er nauwelijks conflicten in het college van Burgemeester en Wethouders geweest. Hij zou na zijn 65e verjaardag voorzitter van de ANWB worden. Maar het geplande afscheid op 31 augustus 1988 ging niet door: drie maanden eerder werd hij ten grave gedragen, niet uit een gereformeerde kerk, maar uit de r.k. Sint-Vituskerk aan de Emmastraat waar hij eens per jaar, eind december, de kansel beklom om tijdens de massale volkskerstzang uit het evangelie te lezen.
J.G. Kraaijeveld-Wouters (geboren 4 november 1932, geïnstalleerd op haar 56e verjaardag, afscheid op 27 november 1997) was voor haar benoeming onder andere staatssecretaris van emancipatiezaken en lid van de Tweede Kamer geweest.
E.C. Bakker (geboren in 1946 in Nijverdal, volgens kabinetsbesluit van 5 december 1997 per 1 februari 1988 benoemd tot burgemeester van Hilversum) was eerder onder andere beleidsadviseur bij Gedeputeerde Staten in Groningen, medewerker van de D66-fractie in de Tweede Kamer en raadslid en wethouder in Amsterdam geweest.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: